Intrige

(Lat. intricare = verwikkelen). Handelingspatroon in een toneelstuk of verhaal, in het bijzonder de causale aaneenschakeling van gebeurtenissen en uiterlijke handelingen (verwikkelingen, vergissingen, enz.) die naar de fatale ondergang van de held (tragedie) of naar een gelukkige ontknoping (Happy end(ing)) leiden. Men spreekt meer specifiek van intrige als de plot gebaseerd is op list, bedrog en misbruik van onwetendheid. Vaak zal een tekst die eenzijdig steunt op een gecompliceerde uiterlijke handelingsstructuur (intrigestuk, verwikkelingsblijspel, comédie d’intrigue), inboeten aan psychologische geloofwaardigheid, wat hij wint aan effecten.

Literatuur: A. Simon, ‘Intrigue’ in Dictionnaire du théâtre français contemporain, 1970. A. Dieterle, Die Strukturelemente der Intrige in der griechisch-römischen Komödie, 1980. P. Ricoeur, Temps et récit I. L’intrigue et le récit historique, 1991. Th. Rosenboom, Aanvallend spel: vier lezingen over schrijven, 2002.