Incunabel

(Lat. incunabula = windsels van een pasgeborene). Benaming voor de eerste producten, de ‘eerstgeborenen’ van de boekdrukkunst. De alternatieve Nederlandse term wiegendruk verwijst ook naar dat pasgeboren zijn. Bedoeld worden de werken gedrukt tussen ca. 1450 en 1500, die wel met losse en steeds opnieuw te gebruiken letters werden geproduceerd, maar die voor de rest nog helemaal gemodelleerd waren naar de middeleeuwse handschriftelijke tradities: de lettertypes en de afkortingen van het handschrift werden nagebootst, het titelblad ontbrak nog (colofon), conventies inzake bladspiegel en boekstructuur werden van de handschriften overgenomen, enz. De uitvinding om losse letters te gieten van lood, betekende een belangrijke vooruitgang ten opzichte van de zogenaamde blokboeken, die al rond het begin van de vijftiende eeuw in Europa waren verschenen. Hierbij werden voor iedere bladzijde letters en figuren in hout uitgesneden; deze ‘houtsnede’ werd vervolgens afgedrukt.

De zgn. postincunabelen (Lat. post = na) zijn de boeken gedrukt tussen 1500 en 1540. Ze vertonen nog enkele overeenkomsten met de incunabelen, maar meer en meer zal het gedrukte boek zich in deze overgangsperiode losmaken van het middeleeuwse handschrift.

Literatuur: F. Geldner, Inkunabelkunde, 1978. H. Pleij, ‘De betekenis van de beginnende drukpers voor de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur in Noord en Zuid’ in Spektator, 1992, pp. 227-263.