Impressionisme

(Lat. imprimere = in-drukken). 1. In strikte zin: benaming voor een periode in de schilderkunst met vertegenwoordigers als Manet en Degas. Dit picturale impressionisme begint wanneer Monet in 1874 zijn ‘Impression, soleil levant’ tentoonstelt, en lijkt met het pointillisme van Seurat (1895) over zijn hoogtepunt heen. De volkomen subjectieve, geraffineerd-zintuiglijke waarneming en de zo exact mogelijke weergave van die impressies staan hier centraal. Niet de inhoud, idee of verbeelding is van belang, wel het wisselende spel van licht en kleur en van atmosferische indrukken. Vandaar de belangstelling voor het momentane, vluchtige dat moet worden opgevangen. De sterke gerichtheid op nuances en details gaat gepaard met een vage totaalindruk, een conglomeraat van kleur- en lichtschakeringen.

2. Wat de literatuur (en ook de muziek) aangaat, slaat de term op een bepaalde stijl die vooral in het laatste kwart van de negentiende eeuw in het werk van een aantal auteurs kan worden teruggevonden. Men vindt impressionistische fragmenten of teksten bij Flaubert, de gebroeders de Goncourt, Maupassant, Verlaine, Proust, Wilde, Hofmannsthal, Rilke, en in de Nederlanden bij De Mont en Couperus evenals bij Tachtigers als Gorter en Van Deyssel. Dit literaire impressionisme dient zich eveneens aan als een aaneenrijging van zintuiglijke indrukken die zo geïntensifieerd mogelijk weergegeven worden. De losse combinatie van fragmenten, vaak beschreven in onvolledige grammaticale structuren, verdringt gangbare ordeningsprincipes als intrige en personage. De nadruk ligt op het sfeervolle tafereel; de voorwerpen en gebeurtenissen worden uiteengerafeld om de vele aspecten en schakeringen ervan te kunnen weergeven in neologismen (sien neologisme) , stof- en kleurnamen, nuancerende samenstellingen. In het sensitivisme, zoals bij Van Deyssel, wordt dit verder op de spits gedreven; het subject is nog weinig meer dan een onstabiele bundel van impressies en sensaties (Lat. sensus = waarneming, gevoel). Vervloeiende contouren worden zo minutieus mogelijk vastgesteld, innerlijke en uiterlijke sensaties worden in een woorddronken roes aaneengeregen en de personages en handelingen worden opgelost in schaduwen en kleurschakeringen.

Literatuur: R.F. Lissens, Het impressionisme in de Vlaamse letterkunde, 1934. W. Smulders, ‘ “Schilderen met woorden”. Over het impressionisme bij Van Deyssel en Prins’ in W.J. van den Akker e.a. (red.), Traditie en Vernieuwing, 1985, pp. 113-130. M.G. Kemperink, ‘Impressionisme als literaire stroming’ in F. Berndsen e.a. (red.), Poëtica-onderzoek in de praktijk, 1993, pp. 53-61. B. Vouilloux, ‘L’impressionisme littéraire: une révision’ in Poétique, 2000, 121, pp. 61-92.