Anagram

(Gr. anagrammatizein = letters van een woord in een andere orde zetten < gramma = letter). Woord of woordgroep gevormd door omkering of willekeurige herschikking van de letters van een gegeven woord of woordgroep. Het procedé vindt zijn oorsprong in het Oosten, waar kabbalisten en andere religieuze genootschappen aan lettercombinaties een magische betekenis toeschreven. In het Westen ging men het veeleer als een spel beschouwen en heeft men er o.m. een middel in gevonden om een pseudoniem te vormen. Tal van Nederlandse voorbeelden vindt men in Opperlans van Battus. Zie ook woordspel.

Bv.      Quid est veritas: anagram voor Est vir qui adest (Joh. XVIII, 38).

            Schade leer u: anagram-pseudoniem voor Lucas d’Heere.

            Avida Dollars: anagram voor Salvador Dali (A. Breton).

Volgens de Saussure ligt het anagramprincipe aan de basis van de Indo-Europese poëzietechniek. Door selectie en willekeurige herschikking van lettertekens kan men een naam of een woord vormen dat belangrijk is voor de tekst. In religieuze poëzie was dit vaak de naam van het Opperwezen, in de profane (gelegenheids)poëzie de naam van een mecenas, van de overledene (epigrafie) of zijn beroep, bv. de naam SCIPIO in “Taurasia Cisauna Samnio cepit”.

In een later stadium wordt dat een willekeurig woord dat een sleutel is voor de diepere betekenis van de tekst. Een dergelijke poëzieopvatting sluit sterk aan bij de visie van Mallarmé die stelt dat de poëtische boodschap verzonken ligt in de tekst en zich pas na een grondige lectuur reveleert. De idee van hypotekst (tekst onder de tekst) die in de poëtica’s van F. Ponge en Tel Quel een centrale rol speelt, is hiermee ook verwant. Een tekst wordt beschouwd als een mathematische formule waarin elke lezer de variabelen door woorden van eigen keuze kan vervangen om tot zingeving te komen, wat leidt tot een enorme uitbreiding van de betekenismogelijkheden.

 

Literatuur : P. Wunderli, Ferdinand de Saussure und die Anagramme, 1972. B. Grothues, Anna sust susannA. Een verzameling palindromen, chronogrammen, anagrammen, calembours en kabbala’s, 1979. F.M. Ahl, Metaformations: Sound Play and Word Play in Ovid and Other Classical Poets, 1985. J. Baetens, ‘Postérité littéraire des “Anagrammes” in Poétique, 1986, pp. 217-233. F. Hallyn, ‘L’anagramme et ses styles au XVIIe siècle’ in Littératures Classiques, 1996, 28, pp. 238-254.