Akmeïsme

(Gr. akmè = hoogtepunt, bloeitijd). Beweging in de Russische poëzie tussen 1910 en 1920 (ook adamisme genoemd). Rond het tijdschrift Apollon (1907-1919) verzamelden zich dichters als S. Gorodetski, M. Koezmin, A. Achmatova, O. Mandelstam en N. Goemiljov (theoreticus van de beweging) die zich afkeerden van de esoterische vaagheid en eigengereide suggestiviteit van de symbolistische (Kyk SIMBOLISME) poëzie. Zij kwamen op voor klaarheid en krachtige zintuiglijkheid in de poëzie, wat resulteerde in gedichten met compact en helder beeldgebruik, grafisch scherp afgelijnde presentatie en evenwicht. Het statuut van dichter is niet dat van ziener of profeet, maar van vakman. Na 1917 verloor de beweging aan impact, mede doordat het gebrek aan sociale betrokkenheid niet in goede aarde viel bij de officiële sovjetkritiek.

 

Literatuur : E. Etkind, La poésie russe, 1983. N. Goemiljov, ‘Het symbolistische erfgoed en het akmeïsme’ in De Giraffe, 1986. A. Faivre-Dupaigre, ‘Acméisme russe et Moyen Age occidental’ in Revue de Littérature Comparée, 1987, pp. 47- 67. J. Doherty, The Acmeist Movement in Russian Poetry, 1995.